De blokfluit en de weg naar onderzoek

Hij was te verdelen in twee stukken en dat heb ik dan ook direct na de Pedagogische Academie gedaan. Van in de kast ging-ie naar achter de kast en verstofte om pas terug te vinden bij de volgende verhuizing. Ik voldeed aan mijn in de badkamerspiegel gezworen eed, dat als ik voor de blokfluit en de kinderliedjes een voldoende zou halen, ik dat ding nooit meer zou aanraken. Ik heb woord gehouden. Het was niet ‘mijn ding’, al hadden we daar begin tachtiger jaren vast een andere term voor.

Het was mijn start van onderzoek

Wat ik niet wist, was dat het ook mijn start van onderzoek zou zijn. Want die nooddruftige leerlingen die van mij afhankelijk waren, kregen toch wel weinig muziekles in verhouding tot de collega naast me met zijn klas. Gitaarspelend en zingend als een rattenvanger van Hamelen. Hij had een ontzettende hekel aan handenarbeid. Dus hebben we een wekelijkse middag opgezet (team teaching), waarbij hij zijn muziekliefde kon botvieren met veel klassen en ik mijn liefde voor handenarbeid. Wij waren superenthousiast. Maar werkte dat ook echt voor leerlingen en ons?

Ik deed MO-A Onderwijskunde erbij dus daarmee had ik mijn eerste onderzoekvraag te pakken. En ons superenthousiasme bleek niet door iedereen gedeeld te worden.

Het kon beter

De vakken waren leuk, de ontwikkeling in muziek en praktische vaardigheden kreeg meer vaart, maar leerlingen zagen ook op tegen de wisselingen, de drukte en het geloop. Bovendien was er weinig flexibiliteit want wisselen van klassen moest strak op tijd worden geregeld. Het verraste ons wat. Het kon dus beter. We zijn het blijven doen, maar we hebben het bijgesteld en aangepast. Er zat meer in dat onderzoek (modellen team teaching) maar het nut was ook praktisch. En juist het verwerken van die resultaten in de lessen was erg motiverend. En het was verrijkend voor mezelf. 

Maak ruimte voor onderzoek

En zo ontstond een wens: maak ruimte voor onderzoek. Dat hoeft niet iedereen te doen maar evidence based werken is wel verstandig. Zie ook de mooie en vooral laagdrempelige en praktische voorbeelden van Inge Zweers en Andre Swart hieronder. Praktijkgericht onderzoek is voor het mbo relevant. En bij onze groeiende volwassenheid en trots hoort dat we dat niet (alleen) aan het hoger onderwijs overlaten, waarbij we dan ook nog vaak zelf ‘lijdend voorwerp’ zijn. Dat is ook de reden dat ik me heb ingespannen voor de practoraten.

De geuzennaam Practoraten

Acht jaar terug als geuzennaam ontstaan als variant op hoogleraar en lector om de relevantie van de praktijk en praktijkonderzoek te benadrukken. Nu zo ingeburgerd dat we de naam hebben behouden. Zowel binnen het ROC als landelijk. En er zijn er nu ruim 80 en minister Dijkgraaf heeft op Prinsjesdag besloten er extra geld voor vrij te maken (nu gaat het uit onze lumpsum). We weten nog niet exact hoeveel, maar verwachten een kleine miljoen euro in de nieuwe kwaliteitsafspraken (2023-2027). Nu hoor ik je denken: we gaan universiteitje spelen! Nee, dat is niet zo: (fundamenteel) wetenschappelijk onderzoek is wezenlijk wat anders en dat kan het hoger onderwijs heel goed. Wij leggen het accent steeds op het belang voor de onderwijspraktijk.

Masternetwerk: ontmoeten en blijven leren

Het is mooi als onderwijsprofessionals laagdrempelig dat onderzoek zelf kunnen doen. Dat is ook de reden om intern binnen het ROC het masternetwerk te stimuleren. Elkaar ontmoeten en blijven leren en ook een bijdrage leveren als er een onderzoeksvraag is binnen het ROC.

 

Lees ook het vorige blog van André Swart!